Ten zuidwesten van Mons (Bergen), vlakbij de Franse grens, ligt de mijnstreek Borinage. Ooit het kloppende hart van de Europese industrie, tegenwoordig het deprimerende domein van armoede en verval. Sinds het begin van de 19e eeuw stond alles hier in het teken van de koolwinning. Honderden schachtblokken stampten tonnen aan steenkool uit de grond en tienduizenden Boreinen daalden dagelijks af in de krochten van Moeder Aarde. Honderdvijftig jaar later bleek de exploitatie echter niet langer rendabel en stortte de lokale economie als een kaartenhuis in elkaar. Doffe ellende en collectieve werkloosheid waren het onvermijdelijke gevolg.

Groot roestig wiel leunt op de halve meter hoge resten van een gebouw in Grand Hornu
Oude mijnstreek Borinage is tegenwoordig het domein van armoede en verval

Burchten der nijverheid in Waalse mijnstreek

Tijdens mijn bezoek aan het gebied constateer ik tevreden dat de misère vijf decennia later nog altijd overal vanaf druipt. Ik heb een zwak voor dit soort troosteloze oorden en aanschouw met opgewekte blik hoe in dit getormenteerde landschap de tand des tijds ongenadig hard heeft toegeslagen. Met name de eens zo trotse burchten der nijverheid laten zien dat groezelige restanten ontroerend schoon kunnen zijn. Hun zwartgeblakerde ruïnes herinneren tevens aan die roerige dagen van weleer.

Arcades Grand Hornu vormen ovaal met in het centrum standbeeld van stichter Henri De Gorge
Ontroerende schoonheid in de zwartgeblakerde burchten der nijverheid

Mijnwerkers leden een hels leven ondergronds

Niets zo romantisch als de levenswandel van de bonkige kompel. Hij was het die zijn jeugd en gezondheid offerde ter wille van de vooruitgang, die lange dagen ploeterde voor een schamel hongerloon en die uiteindelijk roemloos ten onder ging aan de gevolgen van zijn noeste arbeid. Was het niet als jongeman tijdens een ongeluk in de mijnen (overstromingen, instortingen, vergassingen en explosies waren aan de orde van de dag) dan toch zeker op latere leeftijd aan de verstikkende steenstof in zijn longen.

Vanwege zijn geringe lengte moest de jonge zwartwerker aan het begin van zijn carrière karrevrachten vol kool door nauwe mijngangen slepen; later, toen die eenmaal groot genoeg was, diende hij het zwarte goud uit nog véél engere ruimtes te houwen. Klagen over de erbarmelijke omstandigheden was er voor hem niet bij; als meneer zich niet wilde schikken in zijn lot dan waren er voor hem tien anderen.

Vier roestige kolenlorries staan geparkeerd op kasseien voor een gebouw
Jonge mijnwerkers sleepten met karrenvrachten vol steenkool

Bar bestaan ging gepaard met alcoholmisbruik

Hoewel zij hunkerden naar een aangenaam bestaan in het schijnsel van de zon brachten de mijnwerkers meestentijds door in de eeuwige schaduw van het onderaardse. Hun leven was uitzichtloos. Ander werk was niet voorhanden (daar voorzag de industriële monocultuur van de Borinage niet in) en dat deed hen beseffen dat zij reeds lang voor hun dood veroordeeld waren tot een eeuwig verblijf onder de zoden. Om toch aan de dagelijkse malheur te ontsnappen, vluchtten velen vertwijfeld in de drank. Alcoholisme was een wijdverbreid probleem en nam bovendien een onverantwoord grote hap uit het toch al karige huishoudpotje.

Mijnwerkers leggen fundament onder verzorgingsstaat

Naar verloop van tijd begrepen de soldaten van de ondergrondse dat zij hun schrijnende situatie alleen konden verbeteren indien ze één front tegen de directie vormden. Stakingen bleken al rap het meest efficiënte middel om concessies bij de leiding af te dwingen en ondanks de soms bikkelharde confrontaties die hieruit voortvloeiden, wisten de helden af en toe bewonderenswaardige resultaten te boeken. Zo stond het proletariaat aan de wieg van vakbond en socialisme, dwongen ze een verbod op kinderarbeid af en was het mede aan hun volharding te danken dat de overheid sociale zekerheden en algemeen stemrecht invoerde.

Neoklassieke, grijsgestucte entree met drie halfronde poorten, rechthoekige vensters en driehoekig fronton
Neoklassieke entree Grand Hornu met drie halfronde bogen en fronton

Kolenmijn Grand Hornu staat er fris bij

Bij het binnenrijden van mijndorp Grand Hornu ben ik nog behoorlijk in mijn sas over de deplorabele staat waarin de arbeiderskotten verkeren; mijn goede humeur slaat echter om in chagrijn als ik vaststel dat de twee nog aanwezige puinhopen (de zogenaamde terrils die altijd bleven liggen na het ontginnen van de steenkool) met fris groen begroeid zijn. In mijn beleving had het voor de vergiftigde sfeer in de Borinage toch passender geweest als deze bergen afval hun ziekmakende roetsluiers nog altijd over de omgeving hadden uitgewaaierd.

Ronduit gebelgd raak ik voorbij de toegangspoort. Tuurlijk, voor het welzijn van de bevolking kon ik de toestand van de terrils nog wel billijken, maar het totaal ontbreken van schachttorens, mijngangen, koolputten, afgebladderde muren en door rottend beton heen groeiende struiken is voor mij absoluut onacceptabel. “Wat is dit?”, vraag ik me af. “Wat voor een ongelofelijke schade heeft men dit industriële erfgoed berokkend?”

Zicht op twee achter elkaar liggende binnenplaatsen gescheiden door grijze arcades
Binnenplaats Grand Hornu, in het straatwerk tussen de pilaren is een plattegrond zichtbaar

Na reanimatie leidt Grand Hornu een hip leven

Als ik een medewerkster om opheldering vraag legt zij geduldig uit dat Grand Hornu inderdaad een metamorfose heeft ondergaan. “Na de sluiting in 1954 duurde het niet lang of het complex lag er compleet verwaarloosd bij. Een kaalgeplukt geraamte, zogezegd, meer was het niet. Gelukkig erkende men bijtijds de waarde van de neoklassieke architectuur en kreeg de mijn een tweede leven in de vorm van een museum.”

“Een tweede leven?”

“Jawel meneer, vandaag de dag is deze monumentale structuur gewijd aan design en toegepaste kunst.”

Binnenplaats Grand Hornu met zicht op de voormalige paardenstallen

Henri de Gorge stichtte modelnederzetting voor zijn arbeiders

Grand Hornu was altijd al een buitenbeentje. Zijn eigenaar, Henri De Gorge, was in tegenstelling tot al die andere uitknijpers uitbaters begaan met zijn mannen. (vrouwen waren in zijn mijn niet toegestaan en kinderen tot twaalf jaar verplichtte hij tot school) In 1816 liet hij rondom de fabriek een woonwijk bouwen die (zeker voor die tijd) bijzonder comfortabel was.

Waar de mijnwerkers elders met tientallen tegelijk in bedompte, duistere kamertjes werden gepropt, waterpomp en sanitair met de hele buurt moesten delen en iedereen het zonder enige vorm van geestelijke of medische zorg diende te stellen, daar werden de woningen van filantroop De Gorge uitgerust met een eigen tuin, waterput en bakoven, kreeg de gemeenschap de beschikking over een badhuis, bibliotheek, hospitaal, school, (een voor jongens en een voor meisjes) danszaal en park met muziekkiosk en werden de tussenliggende straten ruim opgezet, beplant en keurig geplaveid.

Arcades van rood baksteen met zwarte band in de vorm van een ovaal
Eenheid en juiste proporties dienden een hoger doel

Neoklassieke architectuur voor het welzijn van de arbeider

Het idee achter dit unieke urbanisatie-project was het creëren van een familiegeest. De Gorge was een humanist en hij hoopte door het opzetten van een ideale stad solidariteit en kameraadschap te kweken. Niet alleen was dat handig voor de harde labeur beneden, het zou tevens de mijnwerkersgezinnen voorgoed aan zijn bedrijf binden. (en voor de continuering van zijn nering was dat belangrijk want aan het begin van de 19e eeuw was gemotiveerd personeel moeilijk te krijgen) Van zijn bouwheer verlangde hij dat ook de architectuur zou bijdragen aan de sociale utopie.

Harmonie vormde daarbij het sleutelwoord. Een bouwwerk met de juiste balans en proporties zou het gewenste samenhorigheidsgevoel moeten kunnen genereren. Om die reden werd, gelijk de oude Grieken en Romeinen, getracht door middel van zuivere geometrische vormen, symmetrie en eenheid dit hogere doel te bereiken. Dat men daar aardig in slaagde valt echter in de oude cité niet meer terug te zien. Naar goed Boreins gebruik werd het uniforme karakter door de bewoners vakkundig gesloopt.

Grasveld met standbeeld Henri De Gorge omringd door twee grote rode gebouwen en arcades
Ovale binnenplaats in de vorm van antiek hippodroom (stadion voor paardenrennen)

Ovale binnenplaats gaf arbeider de ruimte

Gelukkig werd het fabrieksgebouw in dezelfde neoklassieke stijl opgetrokken en kwamen daar na eerder genoemde renovatie de classicistische details wél weer bovendrijven. Sterker nog, in het hart van het monument vond men zelfs een heus hippodroom terug!

Rondom de ovale binnenplaats bevonden zich vroeger de werkruimtes (ateliers, werkplaatsen, machinefabriek en ingenieurskantoor). Grand Hornu was destijds zelfvoorzienend (het maakte al zijn benodigde gereedschappen en machinerie zelf) omdat er in de wijde omtrek geen kundige ambachtslui te vinden waren. De Borinage was van origine een agrarisch gebied, dus vandaar.

Zwart gietijzeren standbeeld van Henri De Gorge, stichter van Grand Hornu
Henri De Gorge voor het karkas van de machinefabriek

Henri De Gorge was innovatief ondernemer

Het is allemaal prachtig gerestaureerd, ik kan niet anders zeggen, maar niettemin bekijk ik het werelderfgoed met bezwaard gemoed. De tentoongestelde kunst kan me niet boeien en ik mis de stugge schoonheid van vergane glorie. Leuk dat die Walen zo begaan zijn met hun Grand Hornu, denk ik, maar met hun reparatuur hebben ze wel mooi alle charme van de aftakeling verruïneerd. Om mijn ongenoegen duidelijk te maken, been ik nijdig richting Henri.

De Gorge was niet alleen een vooruitstrevend man op het gebied van huisvesting, hij was ook een innovatief ondernemer. Hij installeerde stoommachines om binnendringend grondwater weg te kunnen pompen, hanteerde nieuwe extractietechnieken om de delving doelmatiger te laten verlopen en liet de eerste spoorlijn van België aanleggen om meer vaart in de distributie van de grondstof te krijgen.

Statig grijze, symmetrische gevel van kasteel Henri De Gorge met vier zuilen in het midden
DirecteurswoningKasteel De Gorge”

Moderniteit leidde tot sociale onrust

Van zo’n moderne directeur zou je verwachten dat hij onder zijn personeel erg geliefd was, maar net als ik waren de mijnwerkers bijzonder verbolgen over al die zogenaamde verbeteringen. Bang dat de noviteiten banen gingen kosten, ontstond er herrie in de tent en sloeg men de boel kort en klein.

Solidair met de arbeiders steven ik met soortgelijke gedachten op De Gorge af. Net voordat ik echter wil aanvangen met mijn destructieve werk zie ik plots dat het dak van de achter hem liggende machinefabriek ontbreekt. Hee, is dat even mooi!

Zuilen dragen rood bakstenen gewelf waarvan het dak ontbreekt
Het voormalige, mechanische hart van Grand Hornu als symbool van de algehele teloorgang in de Borinage

Veelzijdig leven in de Borinage

De machinefabriek werd in 1831 als laatste opgeleverd. Een feestelijke gebeurtenis waar De Gorge helaas maar kort van kon genieten; nog geen jaar later overleed hij aan cholera. Nog triester was het feit dat zijn vroege heengaan illustratief bleek voor de tragiek die komen ging. Hoezeer de Boreinen na hem ook hun best deden om de motor van de Industriële Revolutie draaiende te houden, profijt trokken ze er nauwelijks van; ziekte en verderf bekwamen ze des te meer.

Dat de machinefabriek niet herbouwd werd, verbaast me dan ook allerminst. Net zo min als de mijngangen en de schachttorens trouwens. Als exponenten van een machinerie die de bevolking welhaast vermorzelde, was er voor hen niet langer plaats.

Het heeft toch ook wel weer iets, denk ik, hoe schril het installatiegedeelte afsteekt tegen de rest van het complex; de bouwval als symbool van vergankelijkheid en een opgedoekte mijnindustrie, de overige gebouwen als zinnebeeld van Boreinse creativiteit en veerkracht. Een mooie metafoor voor het veelzijdige leven in de Borinage. Ech Wel! 


Ook wel eens Grand Hornu bezocht, uitgebuit of teleurgesteld? Laat het ons weten in de reacties hieronder, we horen het graag!

Zicht op grijze hemel dwars door afgebrokkeld gewelf machinefabriek Grand Hornu
Schril contrast tussen machinefabriek en overige gebouwen

Praktische informatie

Grand Hornu is samen met drie andere mijnsites ingeschreven op de werelderfgoedlijst. De overige zijn:

Bois-du-Luc
Bois du Cazier
Blegny

Adres Grand Hornu: Rue Sainte-Louise 82, 7301 Boussu, België
Jaar van inschrijving: 2012

Lees ook:

Scheepsliften Wallonië getuigen van inktzwart verleden
De verlaten koper- en tinmijnen van Cornwall zijn van een onvergetelijke schoonheid
Steenkoolbekken Nord-Pas de Calais in mineur