Ten zuidwesten van Mons (Bergen), vlakbij de Franse grens, ligt de mijnstreek Borinage. Ooit het kloppende hart van de Europese industrie, tegenwoordig het deprimerende domein van armoede en verval. Sinds het begin van de 19e eeuw stond alles hier in het teken van de koolwinning. Honderden schachtblokken stampten tonnen aan steenkool uit de grond en tienduizenden Boreinen daalden dagelijks af in de krochten van Moeder Aarde. Honderdvijftig jaar later bleek de exploitatie echter niet langer rendabel en stortte de lokale economie als een kaartenhuis in elkaar. Doffe ellende en collectieve werkloosheid waren het onvermijdelijke gevolg.
Burchten der nijverheid
Tijdens mijn bezoek aan het gebied constateer ik tevreden dat de misère vijf decennia later nog altijd overal vanaf druipt. Ik heb een zwak voor dit soort troosteloze oorden en aanschouw met opgewekte blik hoe in dit getormenteerde landschap de tand des tijds ongenadig hard heeft toegeslagen. Met name de eens zo trotse burchten der nijverheid laten zien dat groezelige restanten ontroerend schoon kunnen zijn. Hun zwartgeblakerde ruïnes herinneren tevens aan die roerige dagen van weleer.
Mijnwerkers leden een hels leven ondergronds
Niets zo romantisch als de levenswandel van de bonkige kompel. Hij offerde zijn jeugd en gezondheid ter wille van de vooruitgang, ploeterde lange dagen voor een schamel hongerloon en ging roemloos ten onder aan de gevolgen van zijn noeste arbeid. Was het niet als jongeman tijdens een ongeluk in de mijnen (overstromingen, instortingen, vergassingen en explosies waren aan de orde van de dag) dan toch zeker op latere leeftijd aan de steenstof in zijn longen.
Vanwege zijn geringe lengte moest de jonge zwartwerker aan het begin van zijn carrière karrevrachten vol kool door nauwe mijngangen slepen; later, toen die eenmaal groot genoeg was, diende hij het zwarte goud uit nog véél engere ruimtes te houwen. Klagen over de erbarmelijke omstandigheden was er voor hem niet bij; als meneer zich niet wilde schikken in zijn lot dan waren er voor hem tien anderen.
Bar bestaan ging gepaard met alcoholmisbruik
Hoewel zij hunkerden naar een aangenaam bestaan in het schijnsel van de zon brachten de mijnwerkers meestentijds door in de eeuwige schaduw van het onderaardse. Hun leven was uitzichtloos. Ander werk was niet voorhanden (daar voorzag de industriële monocultuur van de Borinage niet in) en dat deed hen beseffen dat zij reeds lang voor hun dood veroordeeld waren tot een eeuwig verblijf onder de zoden. Om toch aan de dagelijkse malheur te ontsnappen, vluchtten velen vertwijfeld in de drank. Alcoholisme was een wijdverbreid probleem en nam bovendien een onverantwoord grote hap uit het toch al karige huishoudpotje.
Mijnwerkers leggen fundament onder verzorgingsstaat
Naar verloop van tijd begrepen de soldaten van de ondergrondse dat zij hun schrijnende situatie alleen konden verbeteren indien ze één front tegen de directie vormden. Stakingen bleken al rap het meest efficiënte middel om concessies bij de leiding af te dwingen en ondanks de soms bikkelharde confrontaties die hieruit voortvloeiden, wisten de helden af en toe bewonderenswaardige resultaten te boeken. Zo stond het proletariaat aan de wieg van vakbond en socialisme, dwongen ze een verbod op kinderarbeid af en was het mede aan hun volharding te danken dat de overheid sociale zekerheden en algemeen stemrecht invoerde.
Kolenmijn Grand Hornu
Bij het binnenrijden van mijndorp Grand Hornu ben ik nog behoorlijk in mijn sas over de deplorabele staat waarin de arbeiderskotten verkeren; mijn goede humeur slaat echter om in chagrijn als ik vaststel dat de twee nog aanwezige puinhopen (de zogenaamde terrils die altijd bleven liggen na het ontginnen van de steenkool) met fris groen begroeid zijn. In mijn beleving had het voor de vergiftigde sfeer in de Borinage toch passender geweest als deze bergen afval hun ziekmakende roetsluiers nog altijd over de omgeving hadden uitgewaaierd.
Ronduit gebelgd raak ik voorbij de toegangspoort. Tuurlijk, voor het welzijn van de bevolking kon ik de toestand van de terrils nog wel billijken, maar het totaal ontbreken van schachttorens, mijngangen, koolputten, afgebladderde muren en door rottend beton heen groeiende struiken is voor mij absoluut onacceptabel. “Wat is dit?”, vraag ik me af. “Wat voor een ongelofelijke schade heeft men dit industriële erfgoed berokkend?”
Grand Hornu wordt museum
Als ik een medewerkster om opheldering vraag legt zij geduldig uit dat Grand Hornu inderdaad een metamorfose heeft ondergaan. “Na de sluiting in 1954 duurde het niet lang of het complex lag er compleet verwaarloosd bij. Een kaalgeplukt geraamte, zogezegd, meer was het niet. Gelukkig erkende men bijtijds de waarde van de neoklassieke architectuur en kreeg de mijn een tweede leven in de vorm van een museum.”
“Een tweede leven?”
“Jawel meneer, vandaag de dag is deze monumentale structuur gewijd aan design en toegepaste kunst.”
Henri de Gorge stichtte modelnederzetting voor zijn arbeiders
Grand Hornu was altijd al een buitenbeentje. Zijn eigenaar, Henri De Gorge, was in tegenstelling tot al die andere uitknijpers uitbaters begaan met zijn mannen. (vrouwen waren in zijn mijn niet toegestaan en kinderen tot twaalf jaar verplichtte hij tot school) In 1816 liet hij rondom de fabriek een woonwijk bouwen die (zeker voor die tijd) bijzonder comfortabel was.
Waar de mijnwerkers elders met tientallen tegelijk in bedompte, duistere kamertjes werden gepropt, waterpomp en sanitair met de hele buurt moesten delen en iedereen het zonder enige vorm van geestelijke of medische zorg diende te stellen, daar werden de woningen van filantroop De Gorge uitgerust met een eigen tuin, waterput en bakoven, kreeg de gemeenschap de beschikking over een badhuis, bibliotheek, hospitaal, school, (een voor jongens en een voor meisjes) danszaal en park met muziekkiosk en werden de tussenliggende straten ruim opgezet, beplant en keurig geplaveid.
Neoklassieke architectuur voor het welzijn van de arbeider
Het idee achter dit unieke urbanisatie-project was het creëren van een familiegeest. De Gorge was een humanist en hij hoopte door het opzetten van een ideale stad solidariteit en kameraadschap te kweken. Niet alleen was dat handig voor de harde labeur beneden, het zou tevens de mijnwerkersgezinnen voorgoed aan zijn bedrijf binden. (en voor de continuering van zijn nering was dat belangrijk want aan het begin van de 19e eeuw was gemotiveerd personeel moeilijk te krijgen) Van zijn bouwheer verlangde hij dat ook de architectuur zou bijdragen aan de sociale utopie.
Harmonie vormde daarbij het sleutelwoord. Een bouwwerk met de juiste balans en proporties zou het gewenste samenhorigheidsgevoel moeten kunnen genereren. Om die reden werd, gelijk de oude Grieken en Romeinen, getracht door middel van zuivere geometrische vormen, symmetrie en eenheid dit hogere doel te bereiken. Dat men daar aardig in slaagde valt echter in de oude cité niet meer terug te zien. Naar goed Boreins gebruik werd het uniforme karakter door de bewoners vakkundig gesloopt.
Ovale binnenplaats
Gelukkig werd het fabrieksgebouw in dezelfde neoklassieke stijl opgetrokken en kwamen daar na eerder genoemde renovatie de classicistische details wél weer bovendrijven. Sterker nog, in het hart van het monument vond men zelfs een heus hippodroom terug!
Rondom de ovale binnenplaats bevonden zich vroeger de werkruimtes (ateliers, werkplaatsen, machinefabriek en ingenieurskantoor). Grand Hornu was destijds zelfvoorzienend (het maakte al zijn benodigde gereedschappen en machinerie zelf) omdat er in de wijde omtrek geen kundige ambachtslui te vinden waren. De Borinage was van origine een agrarisch gebied, dus vandaar.
Henri De Gorge was innovatief ondernemer
Het is allemaal prachtig gerestaureerd, ik kan niet anders zeggen, maar niettemin bekijk ik het werelderfgoed met bezwaard gemoed. De tentoongestelde kunst kan me niet boeien en ik mis de stugge schoonheid van vergane glorie. Leuk dat die Walen zo begaan zijn met hun Grand Hornu, denk ik, maar met hun reparatuur hebben ze wel mooi alle charme van de aftakeling verruïneerd. Om mijn ongenoegen duidelijk te maken, been ik nijdig richting Henri.
De Gorge was niet alleen een vooruitstrevend man op het gebied van huisvesting, hij was ook een innovatief ondernemer. Hij installeerde stoommachines om binnendringend grondwater weg te kunnen pompen, hanteerde nieuwe extractietechnieken om de delving doelmatiger te laten verlopen en liet de eerste spoorlijn van België aanleggen om meer vaart in de distributie van de grondstof te krijgen.
Moderniteit leidde tot sociale onrust
Van zo’n moderne directeur zou je verwachten dat hij onder zijn personeel erg geliefd was, maar net als ik waren de mijnwerkers bijzonder verbolgen over al die zogenaamde verbeteringen. Bang dat de noviteiten banen gingen kosten, ontstond er herrie in de tent en sloeg men de boel kort en klein.
Solidair met de arbeiders steven ik met soortgelijke gedachten op De Gorge af. Net voordat ik echter wil aanvangen met mijn destructieve werk zie ik plots dat het dak van de achter hem liggende machinefabriek ontbreekt. Hee, is dat even mooi!
Veelzijdig leven in de Borinage
De machinefabriek werd in 1831 als laatste opgeleverd. Een feestelijke gebeurtenis waar De Gorge helaas maar kort van kon genieten; nog geen jaar later overleed hij aan cholera. Nog triester was het feit dat zijn vroege heengaan illustratief bleek voor de tragiek die komen ging. Hoezeer de Boreinen na hem ook hun best deden om de motor van de Industriële Revolutie draaiende te houden, profijt trokken ze er nauwelijks van; ziekte en verderf bekwamen ze des te meer.
Dat de machinefabriek niet herbouwd werd, verbaast me dan ook allerminst. Net zo min als de mijngangen en de schachttorens trouwens. Als exponenten van een machinerie die de bevolking welhaast vermorzelde, was er voor hen niet langer plaats.
Het heeft toch ook wel weer iets, denk ik, hoe schril het installatiegedeelte afsteekt tegen de rest van het complex; de bouwval als symbool van vergankelijkheid en een opgedoekte mijnindustrie, de overige gebouwen als zinnebeeld van Boreinse creativiteit en veerkracht. Een mooie metafoor voor het veelzijdige leven in de Borinage. Ech Wel!
Ook wel eens Grand Hornu bezocht, uitgebuit of teleurgesteld? Laat het ons weten in de reacties hieronder, we horen het graag!
Praktische informatie
Grand Hornu is samen met drie andere mijnsites ingeschreven op de werelderfgoedlijst. De overige zijn:
– Bois-du-Luc
– Bois du Cazier
– Blegny
Adres Grand Hornu: Rue Sainte-Louise 82, 7301 Boussu, België
Jaar van inschrijving: 2012
Lees ook:
– Scheepsliften Wallonië getuigen van inktzwart verleden
– De verlaten koper- en tinmijnen van Cornwall zijn van een onvergetelijke schoonheid
– Steenkoolbekken Nord-Pas de Calais in mineur