Tegen het vallen van de avond bestel ik in het Pier House van Charlestown; “Two pints, two fish and chips and one Cornish pasty.”
“That’ll be all, sir?”
“Nou doe er ook nog maar een appelcider bij…”
“Nee joh gek!”, corrigeert Ech Nie mij. “Appelsáp moet je hebben. Je gaat je kind toch geen alcohol voorzetten? Ze is pas twee!”

Tasty Cornish pasty
“Als je het allemaal zo goed weet dan mag je haar ook tijdens het diner vermaken, Ech Nie.”
“No problem”, antwoordt ze, en tovert een kleurplaat met wat potloden uit haar tas. “Fine”, zeg ik en onthul haar vervolgens hoezeer de Cornish pasty met de streek verweven is; “De halfronde pastei was het traditionele gerecht van de zwoegende mijnwerker die hier in de 18e en 19e eeuw grote hoeveelheden koper en tin naar boven haalde. Zijn vrouw gaf de zware hap mee als tegenwicht van het beulswerk dat manlief ondergronds verrichten moest.”
“Pappa?”
“Ja, schat?”
“Mag ik op tafel tekenen?”
“Nee natuurlijk niet. Niet alles hoeft kapot. Trouwens, we gaan nu eten.”
“Nee! Ik wil tekenen!”

Haven van Charlestown
Na enig aandringen (als je niet eet moet je naar het ziekenhuis) en wat plechtige beloftes (als alles op is mag je een chocolaatje. En een ijsje) lijkt ons engeltje gelukkig bereid haar tekening even opzij te leggen. “Okaaay…”
Terwijl Ech Leuk aansluitend wat met haar gefrituurde vis begint te klooien vertel ik Ech Nie dat Charlestown het resultaat is van Charles Rashleighs niet aflatende ijver. “Hij was de entrepreneur die het kleine vissersdorpje West Porthmear, dat tot zijn aankoop uit niet meer dan een paar cottages bestond, tijdens de hoogtijdagen van het mijndistrict tot een van de drukste havenstadjes van Cornwall maakte. Dankzij zijn inspanningen kon het gehucht van negen inwoners uitgroeien tot een welvarend plaatsje dat ongeveer drieduizend zielen telde. Uit dankbaarheid voor zijn goede daden vernoemden de inwoners hun plekje naar zijn stichter; Charles’ town.”
“Ik hoef niet meer, mama.”
“Jawel, nog een paar hapjes.”
“Nee! Ik wil dansen!”
“Dansen?”
“Ja, op de muziek.”
“Nou ik weet wat beters. We zijn bijna klaar. Dan kun je dansen in de regen.”
“Jahaaa!”

Koper en tin uit Cornwall
We hebben onze maaltijd nog niet beëindigd of Ech Leuk voegt de daad bij het woord. Vrolijk dartelend gaat ze naar buiten en stampt ze vol overgave met haar voeten in de plassen. “Kijk mama, papa, modderpoelen!!” Terwijl we naar de auto lopen, doe ik Ech Nie ondertussen van kond hoe zo’n 280 miljoen jaar geleden continentale platen in Cornwall op elkaar botsten.
“Net zoals ze in tektonisch gebied Sardona deden?”
“Ja zo ongeveer, alleen bereikte het aardoppervlak hier niet zulke hoogten. Dat niet. Maar de scheuren die het gevolg van de collisie waren, werden in deze contreien door mineralen opgevuld en kristalliseerden later tot bijna loodrechte lagen koper en tin. In de oudheid ontdekte men vervolgens dat de samensmelting van beide metalen het waardevolle brons opleverde.”
“Aha.”
“Ja, en omdat de ertsen hier vroeger voor het oprapen lagen, en met name de Romeinen erg in het metaal geïnteresseerd waren, ontstond er duizenden jaren geleden al een levendige handel tussen Cornwall en het Middellandse Zeegebied.”
“Ja volgens mij vertelde je al zoiets in La Coruña toch?”
“Dat klopt inderdaad, Ech Nie. De Keltische volken in Noord-Spanje en Zuid-Engeland onderhielden destijds nauwe contacten met elkaar en zeilden regelmatig heen en weer voor het uitwisselen van waardevolle elementen.”

Keltische roots van Cornwall
Graag zou ik daar nog wat verder over uitweiden maar niet geheel verrassend ontdekken we bij de wagen dat onze dancing queen helemaal doorweekt van het water is. Zodoende kan ik de draad van het verhaal pas weer oppakken als mevrouw eerst is verschoond en daarna doodmoe op de achterbak in slaap valt. “Goed, waar was ik?”
“Bij de Kelten, suffie.”
“Oh ja, ik weet het weer. Welnu, de Keltische roots vindt men ook terug in de naam van het huidige graafschap. Cornwall komt namelijk van Cornwalas; letterlijk vertaald: de hoorn(vormige landengte) van de walas.”
“De walas?”
“Ja, oftewel, de vreemdelingen. De Angelsaksen (waarnaar Engeland vernoemd werd) settelden zich enkele eeuwen later dan de Kelten op het Britse eiland en keken tegen de oorspronkelijke bewoners aan als vreemdelingen.”
“Okay…”
“Op zich niet heel verwonderlijk hoor, sommige Cornish zien de Angelsaksen ook nog steeds als buitenlanders.”
“Jee, en ik maar denken dat we ons in het Verénigd Koninkrijk bevonden…”

King Arthur
“Sinds de Brexit is de eensgezindheid in de UK wel een beetje voorbij, Ech Nie. Maar de aandacht voor het Keltische verleden schoot al eerder wortel hoor, ten tijde van de Romantiek om precies te zijn. In die periode was het namelijk nogal hip om je identiteit te ontlenen aan legendarische voorouders. De Engelsen beweerden bijvoorbeeld dat hun stamboom terug te voeren was op de Trojaan Brutus en de Cornish claimden af te stammen van zijn neef Corinaeus.”
“Corinaeus? Oh daar herken je het woord Cornwall ook al in.”
“Exact. Net als in Cornovii trouwens, de naam van de Keltische stam die zich in Cornwall vestigde. Corinaeus is echter niet de held die hier het meest gevierd wordt, dat is King Arthur, de onverschrokken Cornische strijder die zo moedig tegen de Angelsaksen vocht.”
“Die vent van de ronde tafel bedoel je?”
“Inderdaad, de meest nobele ridder van allemaal. De mensen hier zien hem vooral als de Britse Hercules.”
“In navolging van de Hercules die men in La Coruña op een voetstuk plaatste?”
“Ik hoef jou niks meer te vertellen, Ech Nie. Jij onthoudt alles.”

Miserabel verblijf in Penzance
We brengen de nacht door in Penzance, een stadje vlakbij Land’s End, maar hoewel het geboekte hotel best aardige bedden heeft, treffen we de gedurende ons verblijf zoveel haren op de verkeerde plaatsen aan dat Ech Nie’s humeur spontaan naar het nulpunt daalt. “Oh how disgusting!!”
Haar chagrijn wordt zo mogelijk nog erger als blijkt dat de douche niet meer dan een zielig straaltje ijskoud water produceert en het English Breakfast uit niet meer dan een paar ielige kwarteleitjes en wat verschrompelde champignons bestaat. “Oh my god, wat een horror zeg! En dat uitgerekend vandaag!”
“Ja, dit sucks inderdaad. Laten we maar snel inpakken, dan kijken we in St. Just wel of we nog wat lekkers kunnen scoren…”

St. Just-in-Penwith
Als we niet veel later aankomen in het nabijgelegen mijnwerkersstadje vertel ik een nog altijd mokkende Ech Nie dat deze plek net als Charlestown vroeger een en al bedrijvigheid was.”
“Nou ik word hier anders niet happy van, Ech Wel.”
“Nee, dat begrijp ik schatje. Maar de teloorgang van de mijnindustrie ging ook St Just niet voorbij. Veel van zijn inwoners emigreerden naar elders toen in 1860 de prijzen van koper en tin instortten.”
“Maar waar is dan het feestje?”
“Feestje? Hoe bedoel je? We zochten toch gewoon een pancake of zo? Zal ik even de Cook Book Cafe checken?”
“Nee, laat maar. Ik heb al geen trek meer.”

Botallack en Levantmijn aan de Tin Coast
Schijnbaar is de mental breakdown gelijk zo groot dat Ech Nie ook geen zin meer heeft in een rondje sightseeing. “Doe jij nou maar gewoon je ding, dan pas ik wel even op Ech Leuk.”
“Whatever”, zeg ik, en doe een kleine solotour langs de pittoreske huisjes van Saint Just.
Na een paar pics te hebben gemaakt, sluit ik me weer aan bij de meiden en rijden we door naar de Botallack- en Levant-mijn. In de veronderstelling dat het samenspel van steile kliffen en verruïneerde machinehuizen hen wel zullen opbeuren steek ik, eenmaal ter plaatse, geestdriftig van wal; “Kijk dan joh, dit is de Tin Coast. Is die niet geweldig? Veel romantischer dan dit ga je het niet krijgen hoor!”
“Mijn blik is even op de kleine gericht, Ech Wel. Straks lazert ze nog in het ravijn.”
“Ja, je moet hier wel uitkijken inderdaad, een ongeluk zit in een klein hoekje. De Cornish leerden dat ook de hard way.”

Het zware leven van de Cornish miner
Hoewel ze bij dageraad opstonden, zagen ze nooit de zon. De nauwe, bedompte gangen waarin de miners hun noeste arbeid verrichtten lagen dermate diep onder de zeebodem dat ze altijd door een dikke duisternis omgeven waren. Voor enig licht aan het eind van de tunnel waren de heren aangewezen op het flikkerende schijnsel van een schamele kaars. Bovendien was het niet het enige ongemak waarmee de mannen te kampen kregen. De temperatuur op hun werkplek liep soms wel op tot 45 graden Celsius, sanitaire voorzieningen waren niet bestaand en de atmosfeer was dankzij ronddwarrelend steenstof en het veelvuldig gebruik van buskruit zozeer verziekt dat hartfalen, longinfecties en/of problemen met het spijsverteringskanaal algemeen voorkomend waren.
“Nou dat klinkt allemaal weer lekker romantisch zeg…”, moppert Ech Nie tussen twee alinea’s door.
“Tsja, dat de gemiddelde mijnwerker niet ouder dan veertig werd is natuurlijk een triest verhaal, dat klopt, maar aan de andere kant bewerkstelligden de Herculessen van de ondergrondse wel een Industriële Revolutie die de moderne tijd mogelijk maakte. Dankzij hun gewroet in Moeder Aarde kon het land zich ontwikkelen en staan we nu naar een van de fraaiste patrimoniums ter wereld te staren. Wat wil een mens nou nog meer?”
“Nou je zou bij Romantiek bijvoorbeeld ook eens aan je vrouw kunnen denken, Ech Wel…”

Werken met de longen uit je lijf
“Jij bent altijd in mijn gedachten, Ech Nie. Dat weet je toch? Maar ik heb het nu even over de tragiek van het proletariaat. Neem nou bijvoorbeeld de ladders waarmee die roestvrijstalen bikkels naar hun werk moesten gaan. Die waren op een gegeven moment dus zo groot in aantal dat het soms wel uren duurde voordat men daar was waar men wezen moest. En als je dan bedenkt dat niemand in die tijd van valbeveiliging had gehoord en een misstap na een vermoeiende dag in de mijnen al gauw gemaakt was, dan hoef ik jou waarschijnlijk niet te vertellen hoezeer die treden op het ziekteverzuim drukten?”
“Nee hoor…”
“En staande on the grass was het gevaar allerminst verdwenen. Met hun bezwete lichamen verlieten de mannen de bloedhete schacht en liepen ze door weer en wind richting hun armetierige heidehuisjes die kilometers verderop lagen. De wandelingen bleken in tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten allerminst goed voor de gezondheid (de overgang tussen warm en koud was te bruut) en leidden niet zelden tot fatale ontstekingen aan de toch al zwaar aangetaste ademhalingsorganen.”

Li-la-lente
“Kijk papa, bloem.”
“Hè wat?”
“Paars.”
“Oh ja, mooi zeg.”
“Voor mama.”
“Ach, wat lief van jou!”
“Ja, die kleine meid begrijpt het tenminste”, valt vrouwlief ons korzelig in de rede. “Daar kan jij nog heel wat van leren…”


Mijnongelukken in Cornwall
Nou moe, wat nou weer? Ben ik te zeer tegen de klippen opgegaan of kan mijn eega het droevige einde van mijn romantische verhaal niet waarderen? Ik weet het niet. In het verleden heeft ze natuurlijk wel vaker laten zien dat zij van pure Romantiek weinig of niks begrijpt en om die reden twijfel ik ook een beetje of ik haar wel op de hoogte moet stellen van het feit dat er geen enkele activiteit binnen het Britse Rijk te vinden was waarbij men op zoveel verschillende manieren het loodje kon leggen als in het delfstoffenrijk. Dankzij vergassingen, ontploffingen, instortingen, overstromingen en valpartijen vielen er elke dag wel een paar slachtoffers te betreuren.
Misschien is het beter als ik de vele individuele ongelukken ongenoemd laat, bedenk ik me, en me slechts beperk tot de grotere rampen die Cornwall teisterden. “Zo verdronken 39 ongelukkigen in juli 1846 toen een plotselinge stortbui de mijn Wheal Rose onder water zette en vielen er een halve eeuw later 31 tinnen soldaten te pletter toen de Man Engine in de Levant-mijn het begaf. (de Man Engine was een op en neer bewegend mechanisme dat het vele traplopen verving en waarbij je op je weg naar boven telkens van platform moest wisselen om verder te komen)

Machinehuizen domineren het landschap
Wanneer ik echter ook de negen doden van de Botallack-mijn aan wil snijden, bemerk ik dat mijn reisgezelschap inmiddels meer aandacht voor het ontluikende voorjaar heeft dan voor de elementaire geschiedenis van Cornwall. “Kijk mama, een gele bloem!”
“Oh kijk uit, darling, daar zitten doornen omheen. Laat je vader die maar plukken.”
Geprikkeld over de zoveelste stekelige opmerking meld ik de bloemenmeiden dat ze het wat mij betreft even lekker zelf uit mogen zoeken en dat ik me ga focussen op de bijzondere en universele waarde van het patrimonium waar we tussen staan.
“Ja hoor, laat ons maar weer alleen.”
Kenmerkend voor Cornwall zijn de vele machinehuizen die vroeger de stoommachines omsloten en waarmee men het water uit de mijnen pompte. Met hun half afgebrokkelde schoorstenen en reeds lang geleden bezweken daken domineren ze nog altijd het landschap. De twee meest iconische van allemaal worden the Crowns genoemd. Ze staan gebroederlijk aan de rand van de granieten kustlijn en geven het begrip cliffhanger een geheel nieuwe betekenis.

St. Agnes mijndistrict
“En dan is het nu tijd voor een verrassing!”, roep ik bij mijn return.
“Yeeeeeeh!!!”, gilt Ech Leuk enthousiast, en met uitgestoken armen vliegt ze me in de armen. “Oh, dus toch?”, klinkt het eveneens hoopvol uit Ech Nie’s mond. “Of course, wat dacht je dan?”
“Nee, nou ja, ik weet niet, ik dacht even dat je geheugen je in de steek had gelaten…”
“Welnee, je kent me toch?”
“Met een bont boeket bloemen op de hoedenplank rijden we vervolgens naar de Trevaunance Cove, een open zandbaai tussen de rotsen van het St. Agnes mijndistrict. “Kijk hier is het dan, surprise surprise, is het niet een cadeautje”?”
“Jahaaaa, strand! Kijk papa, mama, modderpoelen!!”
Uitgelaten holt Ech Leuk het zilte nat tegemoet. Wanneer ik zie dat Ech Nie geen aanstalten maakt haar te vergezellen, snel ik er lachend achter aan. “Mag ik stampen, papa?”
“Tuurlijk meissie!”

Treveanance Cove
Als Ech Nie zich bij ons heeft gevoegd meld ik haar dat deze idyllische plaats vroeger als de haven van het gebied functioneerde. “In eerste instantie voeren de boten gewoon het zand op, maar later leek het de Cornish toch handiger om een haven te bouwen.”
“…”
“Jammer genoeg ondervond men al snel dat het idee makkelijker geopperd dan uitgevoerd was. De in 1632, 1684 en 1699 aangelegde kades spoelden stuk voor stuk binnen korte tijd weg en de in 1710 gerealiseerde ankerplaats hield het ook maar twintig jaar vol. Pas in 1798 schiepen ze een haven die de getijden meer dan een eeuw wist te weerstaan (totdat ook hij verzwolgen werd).”
“…”
Vermoedelijk overmand door emoties krijgt Ech Nie geen woord meer over haar lippen. Dat het trieste relaas haar niettemin behoorlijk heeft geraakt zie ik aan een opwellende traan die ze haastig uit haar ooghoek veegt. Dat, of er is wat anders aan de hand. Voor ik de vinger echter op de zere plek heb gelegd, wendt ze haar hoofd van me af en maant Ech Leuk met overslaande stem niet al te diep de zee in te gaan.
“Wat is er mama?”, vraagt nu ook een ongeruste Ech Leuk. “Niks schat, mama heeft gewoon even een momentje…”

Overweldigend industrieel landschap
Het mijnlandschap van Cornwall en West-Devon is in één woord overweldigend, dat valt moeilijk te ontkennen, maar dat het Ech Nie zo naar de keel grijpt overvalt ook mij een beetje. Ik weet me geen raad en vraag me af of het misschien een combinatie van vervallen schoonheid, stoere industrie, woeste natuur en een altijd innemende echtgenote is die haar nu zo over haar toeren doet gaan? Dat moet haast wel, veronderstel ik, maar om het surplus aan sentiment niet de overhand te laten krijgen neem ik mijn geliefden, na Ech Leuk in de achterbak van de wagen wederom een schoon pak te hebben gegeven, mee naar de pub. Een prachtig patrimonium als dit dient tenslotte wel gevierd te worden; dat lijkt me duidelijk.

Mr Alzheimer is wat ontschoten
“Two pints please, and a applecider.”
“Nee Mr Alzheimer, een applejúice!”
“Oh ja, sorry.
“Kan gebeuren”, vindt Echt Leuk, maar Ech Nie is minder over de vergissing te spreken. Ze kijkt verbolgen voor zich uit en zegt geen woord. “Scheelt er iets?”
“Nee hoor, hoe kom je daar nou bij?”
“Nou je bent zo stil…”
“Ja vind je het gek? Ik had me deze dag nou eenmaal wat anders voorgesteld…”
“Oh, wat dan? We hebben toch alleen maar leuke dingen gedaan?”
“Nee, we hebben alleen maar dingen gedaan die jíj leuk vindt!”
“Nou ja zeg, ik heb jullie toch meegenomen naar het strand. En naar de kroeg?”
“Ja maar mij ben je glad vergeten!”
“Helemaal niet? Je bent toch mee geweest?”
“Oh man, jij bent echt unbelievable hè. Weet je het nou ech nie?”
“Ehm…”
“Ik ben vandaag jarig!!”
“Shit!”
“Ech Wel!”
Ook wel eens de mijnen van Cornwall bezocht? Ondergronds gegaan of in de haven gelegen? Laat het ons weten in de reacties hieronder, we horen het graag!

Praktische informatie
De mijnindustrie in Cornwall en West-Devon heeft overal in het landschap zijn sporen nagelaten. Tien gebieden verklaarde Unesco tot werelderfgoed. Dit zijn:
- The Luxulyan Valley en Charlestown
- St. Just Mining District
- St. Agnes Mining District
- The Port of Hayle
- Tregonning and Gwinear Mining Districts inclusief Trewavas
- Wendron Mining District
- Camborne and Redruth Mining District inclusief Wheal Peevor en Portreath Harbour
- Gwennap Mining District inclusief Devoran en Perran en Kennall Vale
- Caradon Mining District
- Tamar Valley Mining District inclusief Tavistock
Ooit werkte ongeveer 25% van de Cornische beroepsbevolking (jongens vanaf 12 jaar) in de mijnen, lag er een kleine 500 kilometer aan tunnels onder de grond (deels onder de zeebodem) en deden ruim 3000 machinehuizen hun eentonige werk. Aan het einde van de 20e eeuw kwam daaraan een einde. In 1998 sloot de laatste mijn.
Na het ter ziele gaan van de Cornische mijnindustrie (vanaf einde 19e eeuw) waaierden zijn werknemers uit over de hele wereld. Zij namen hun expertise mee en bouwden hun typische machinehuizen onder andere in Australië, Zuid-Afrika, Latijns Amerika en de Caraïben.
Er bestaat een netwerk van wegen (ERIH) die je langs de belangrijkste industriemonumenten van Europa voert. Net als de koper- en tinmijnen van Cornwall zijn ook diverse andere werelderfgoedlocaties aan dit routesysteem gelegen (waaronder: Ir. D. F. Woudagemaal, Kwikmijnen in Idrija, Rammelsberg in Goslar, en Zeche Zollverein)
Jaar van inschrijving: 2006
Officiële website: Cornishmining.org.uk
Lees ook:
– Mijndorp Grand Hornu belicht bar bestaan Borinage
– Zo blij met mijn fans in Wieliczka