Een paar kilometer ten zuiden van Krakau ligt de Wieliczka zoutmijn. “Stiefkwartiertje rijden dus”, had ik vooraf tegen mijn gevolg gezegd. Omdat we voor de tour van 11 uur online kaartjes hadden bemachtigd, leek 10.30 uur me vroeg genoeg om te verzamelen. Toen ik echter voor vertrek eens checkte wat de werkelijke reistijd was – een klein half uur – liet ik mijn reisgenoten via de app weten dat we echt niet later dan 10.15 uur moesten vertrekken.
Natuurlijk trokken de dames in ons gezelschap zich niks van mijn tijdschema aan en kwamen ze, tot mijn groot chagrijn, pas om 10.45 uur aankakken. Nadat ze eindelijk waren ingestapt, trapte ik briesend van woede het gaspedaal in en reed met piepende banden weg. “Zoutelande”, neuriede Ech Nie, in een zogenaamd grappige poging mij weer een beetje vrolijk te krijgen.
Mijn fans willen op avontuur
Voorafgaande aan onze trip was ik er al bang voor geweest. Het lezen van mijn legendarische verhalen had een paar abonnees zo enthousiast gemaakt dat ze Ech Nie hadden gevraagd of ze niet eens een keertje met ons mee op avontuur mochten. “Moet dat?”, had ik geantwoord. “Ja natuurlijk moet dat. Het zijn je fans, Ech Wel!”
“Ja, okee. Maar straks gaan ze onderweg lopen muiten. Stellen ze de hele tijd irritante vragen of hebben ze geen zin om verder te gaan.”
“Nee joh, gekkie. Ze weten toch waar het bij Unesco-queesties om draait? Die lui staan te popelen om met jou op stap te gaan.”
“Ja, maar ook naar de mijnen? Volgens mij hadden ze alleen Auschwitz op hun programma staan. En Krakau.”
“Dat moet je met een korreltje zout nemen, Ech Wel.”
De legende van prinses Kinga
Volgens de legende was het de Hongaarse prinses Kinga die in 1239, voor haar huwelijk met de Poolse graaf Boleslav, aan haar vader om een zouten bruidsschat had gevraagd. Goud, zo zei ze, had haar vriendje immers al genoeg. De vader, dol op zijn dochter, voldeed aan haar verzoek en schonk Kinga een van zijn beste mijnen. Vervolgens bad de jongedame tot God en vroeg Hem haar te helpen het zout naar Polen te verplaatsen. Na het gebed wierp ze haar verlovingsring in de mijn en vertrok naar haar aanstaande.
Bij aankomst werd ze door haar verloofde groots onthaald en leidde hij haar rond in zijn kroondomeinen. Kinga had het echter al gauw gezien en gebood haar begeleiders te stoppen en op haar aanwijzen in de grond te gaan graven. De mannen, gewend om te luisteren, begonnen onmiddellijk met spitten. Na een tijdje geschoffeld te hebben, stuitten ze plotseling op een wit stuk rots.
“Breng het mij”, beval de koningsdochter, “breng het mij en sla het stuk.” Op haar commando werd het gesteente verpulvert en bleek, oh wonder, de bonk niet alleen van zout te zijn maar ook nog eens de eerder weggegooide ring te bevatten! Kennelijk was het sieraad Kinga op miraculeuze wijze achterna gereisd en had het ook nog de inhoud van de mijn meegenomen. Omdat niemand het ooit zo zout had gegeten, werd de prinses prompt tot de beschermheilige van mijnwerkers bevorderd.
Omboeken
“Echt, die lui zijn het zout in de pap niet waard. Dan wil je zo graag mee, en dan kom je te laat. Wat begrijp je dan niet?”, foeter ik nog even door. “Ja schat, rustig nou maar, we zijn er nou toch?”
“Ja, maar we zijn te laat! Nou is ons kaartje niet meer geldig!”
“Leg nou niet op alle slakken zout, Ech Wel. Je kan toch gewoon omboeken?”
De gevaren van een zoutmijn
Vanwege het zware en riskante werk konden de kompels ook wel een patrones gebruiken. Vallende rotsblokken, overstromingen, ontploffingen; het was bij de mijnen schering en inslag. Gelukkig hadden de arbeiders voor zichzelf een uitgekiend alarmsysteem ingebouwd, (uitgehouwen mijngangen stutten ze met pijnboomhout zodat ze op tijd werden gewaarschuwd als de druk te hoog werd. Pijnboomhout schreeuwt het in dergelijke situaties namelijk uit) maar ook dat kon niet voorkomen dat collega’s regelmatig onder de zoden bleven liggen.
De continue blootstelling aan gevaar maakte de mijnwerkers tot vrome broeders. Steeds als ze weer diepere lagen aanboorden, bouwden ze een houten kapel en smeekten ze de Heer om hen ook nu weer in hun duistere praktijken bij te staan. Dat de Almachtige daar blijkbaar niet altijd een boodschap aan had, bleek wel in 1697. Tijdens al het geprevel ging er blijkbaar iets mis en ontstond er zo’n enorme fik in een van die bedehuisjes, dat alles en iedereen die zich die dag ondergronds bevond, op tragische wijze om het leven kwam. Dat de brand ook nog eens een jaar lang doorwoedde, ervaarde men als nog wat extra zout in de wonde.
Uit elkaar
“Nou gelukkig, het is geregeld. We kunnen naar beneden.”
“Fijn schat, veel plezier.”
“Veel plezier? Ga je niet mee dan?”
“Nee, dat lijkt me in deze toestand niet echt gezond, Ech Wel. Ik ben zwanger weet je nog?”
“Maar zout en brood maken de wangen rood, liefje.”
“Ja, en zout en zuur krenkt de natuur. Ik blijf hier.”
Het witte goud van Wieliczka
Na het wonder van Kinga had de mijnbouw in Wieliczka een grote vlucht genomen. Een eeuw later, toen de Poolse koning Casimir III regeerde, waren de winsten uit de zoutwinning al zo hoog dat ze een derde deel van de totale staatsinkomsten uitmaakten. Niet zo verwonderlijk ook, want het witte goud was in de late middeleeuwen uitgegroeid tot een van de belangrijkste handelsgoederen binnen Europa.
Niet alleen was zout in die tijd een van de weinige middelen waarmee de houdbaarheidsdatum van vlees en vis kon worden verlengd, (zout doodt bacteriën en behoedt voedsel voor bederf) maar ook omdat men het witte spul buitengewoon geschikt achtte voor de bestrijding van huidziektes, luiheid, hysterie, luchtweginfecties, onvruchtbaarheid en bloedend tandvlees. En, oh ja, met een snufje zout kon je natuurlijk ook nog je eten op smaak brengen.
Zout brengt Krakau voorspoed
Gelukkig was het de tijd van de Hanze en had koning Casimir, tijdens de modernisering van het land, de nabijgelegen stad Krakau met Duitse emigranten bevolkt. De nieuwe inwoners wisten van handel drijven en beschikten tevens (vanwege hun afkomst) over uitstekende contacten met het oude vaderland. Zij verscheepten het kostbare witgoed via de Wisla-rivier en Oostzee over geheel Europa en droegen zo hun steentje bij aan de ontwikkeling van de stad en het land. Tevreden over de toegenomen welvaart schonk Casimir zijn mijnwerkers enkele privileges en een hospitaal, verwende hij zichzelf met een fraai paleis en eerde hij de burgers van Krakau met de stichting van een universiteit.
Opzouten
“Lekker dan, dus nou moet ik ook nog alleen met die zoutelozen op stap?”
“Ga nou maar gewoon, Ech Wel. Het is toch werelderfgoed?”
“Ja, maar zonder jou ben ik niet compleet, Ech Nie. Dat is als een ei zonder zout.”
“Joh, die tour duurt maar 2.5 uur. Je hoeft er geen hele zak zout te eten.”
“En jij dan?”
“Ik blijf hier op je wachten.”
“Maar…”
“Opzouten Ech Wel!”
Copernicus was eerste toerist in Wieliczka zoutmijn
Ondanks Ech Nie’s geruststellende woorden geraakte ik al direct op de 380 treden tellende trap in een kansloze discussie met mijn reisgenoten. “Jeetje, hoe ver is het nog lopen, Ech Wel? Ik hou dit niet vol hoor. Ik ben nou al doodop.”
“Joh, wees blij dat je mág lopen. Vroeger kregen toeristen gewoon een touw om hun middel en werden ze zo de put in geholpen.”
“Nou ja zeg, belachelijk.”
“Belachelijk? Dit is werelderfgoed hè! Dat vergt wel enige toewijding! Niet elke site is altijd even makkelijk bereikbaar…”
“Ach, die arme Ech Nie. Ik begrijp ineens hoe zwaar ze het altijd heeft….”
“Dat is juist de charme van de queeste! Dat je er een beetje moeite voor moet doen. Neem anders even een voorbeeld aan Copernicus; die effende de weg voor ons.”
“Copernicus? Wie is dat nou weer?”
“Copernicus geldt als de eerste toerist van Wieliczka. Hij was een wereldberoemd astronoom.”
“Een astronoom? Wat heeft een sterrenkijker nou in hemelsnaam onder de grond te zoeken?”
“Naar een onaards landschap kijken natuurlijk. Duh.”
Mijnwerkers schiepen sculpturen van zout
Het bezoeken van de Wieliczka zoutmijn kan niet zonder gids. Logisch want in het 245 kilometer (!) lange labyrint van kamers en gangen zou je zonder wegwijzer onherroepelijk verdwalen. Maar hoe nodig ook, over het algemeen word ik van gidsen alleen maar chagrijniger. Ze lopen te snel waar ze langzaam moeten en blijven ouwehoeren als ze beter door kunnen gaan. Dit keer echter, bleek de gids een zegen. Geïrriteerd over het gejammer en de hoeveelheid vragen die mijn fans stelden, (Bij een volgende sculptuur van Goethe kon ik uitleggen wie hij was, wat hij hier deed en waarom die van die stomme kleren aanhad) vermaande ik ze stil te zijn en gewoon even naar onze padvinder te luisteren.
En dus hoorden we hem vertellen over de gevolgen van de hierboven genoemde vuurzee. Dat de mijnwerkers het daarna verboden werd om nog langer hout voor hun kapelletjes te gebruiken en dat ze daarom maar het zout zelf als bouwmateriaal gingen gebruiken. En lopende langs tal van kamers met minutieus uitgehakte figuren kwamen we al snel tot de conclusie dat de houwdouwers zich daar behoorlijk bedreven in hadden. Uiteraard bikten ze de mooiste kamer voor de heilige Kinga uit; een complete kathedraal van zout.
Het Laatste Avondmaal met een snufje zout
Vrouwe Kinga stond natuurlijk centraal in haar kapel, maar verder hadden de mijnwerkers ook de wanden versierd met hoofdpersonen en scènes uit de Bijbel (onder andere de vlucht uit Egypte en de bruiloft te Kana is te zien). Net toen ik Het Laatste Avondmaal met de camera vastlegde, wees de gids mij op een bijzonder detail in het zoutsnijwerk. Judas, de man die Jezus verraadde, stoot het zoutvaatje om.
“Handige Harry inderdaad…”
“Nee”, zo legt hij uit, “de daad heeft een diepere betekenis. Zout geldt in Het Heilige Schrift als een symbool van zuiverheid en het Woord van God. De vergelijking heeft te maken met de reinigende en ontsmettende werking van het goedje en natuurlijk ook met zijn heerlijke eigenschap bederf tegen te gaan. In het Boek staat zelfs geschreven dat de Heer een eeuwig zoutverbond met zijn lievelingsmens David aanging. Zout wordt daarom gezien als Goddelijk. Door het vaatje om te stoten heeft de artiest willen aangeven dat Judas het verbond met Christus verwerpt.”
Zout is gezond voor lichaam en geest
“Pfff, wat een zouteloze praat!”, riep een van mijn fans. “Zout is best lekker met een beetje brood, maar al die symboliek daar omheen is toch gewoon flauwekul?” Daar moest onze wandelende encyclopedie toch even corrigerend optreden. “Zout is veel meer dan smaak, mevrouwtje. Zonder zout zouden wij zelfs niet bestaan. Het is een van de basisstoffen van het menselijk lichaam; essentieel voor zenuwen, spieren en het transport van voedingsstoffen. Zout is dus hartstikke goed. Niet voor niets komt de benaming van het Latijnse woord sal en is het afgeleid van Salus, de Romeinse godin van de blakende gezondheid.”
“In de alchemie trekt men overigens eenzelfde parabel. Zout kent men daar, naast zwavel en kwikzilver, als een van de drie basiselementen. Het is de stof (het lichaam) waarin zwavel (wat men met de geest vereenzelvigt) en kwik (wat de ziel vertegenwoordigt) samenkomen. Zout is de basis van alles. Het zit in ons zweet, ons bloed, onze tranen en in onze levenskracht. Het zou zelfs de vier elementen water, vuur, lucht en aarde herbergen. Zout, zo wisten Plato en Pythagoras, is God nabij. Zijn Geest huist er in.”
De zuiverende werking van zout
“Ha,” zei ik, “het belang van zout lijkt me nu dus wel aangetoond.” Maar het werd nog beter toen onze leidsman verhaalde over het aloude gebruik pasgeborenen met wat zout te overstrooien. “Zout werkt immers louterend, het zuivert de ziel en beschermt tegen kwade geesten.” Ik wist meteen uit welk vaatje ik bij het weerzien van Ech Nie moest tappen.
“En hoe was het in de krochten der aarde?”, vroeg mijn draagmoeder eenmaal bovengronds. “Hemels”, antwoordde ik, en schonk haar (na mijn verhaal te hebben gedaan) plechtig een klompje wit goud. “Zout?”
“Ja, voor na de bevalling, om onze baby vrij van zonde te maken.”
“Ben je nou helemaal gek geworden, Ech Wel? Ik ga ons kind toch niet onderwerpen aan een of ander middeleeuws ritueel?”
“Niet?”
“Nee natuurlijk niet!”
Zoutelande
“Nou zeg. Wat is dit nou weer voor een zoute reactie?”
“Hoe bedoel je? Je dacht toch niet dat ik dit Ech Leuk zou vinden?”
“Het was anders wel geestig bedoeld, Ech Nie. Zout is humor, zonder zout is het alles maar flauw…”
“Zucht, zal ik jou eens ongezouten de waarheid vertellen, Ech Wel?”
“Graag Ech Nie…”
“Je bent een ongelofelijke zoutzak!”
Terwijl we onze weg weer vervolgden, neuriede ik zachtjes: “Niets is mooier dan met jou het land doorkruisen. Ik ben blij dat je hier bent, blij dat je hier bent…”, maar niemand werd er vrolijk van. Ech Nie!
Ook wel eens in Wieliczka geweest, ondergronds gegaan of zout gegeten? Laat het ons weten in de reacties hieronder, we horen het graag!
Praktische informatie
Voor diegenen die ook graag ondergronds willen; het adres is: Daniłowicza 10, 32-020 Wieliczka, Polen. Tot het werelderfgoed behoort ook de zoutmijn in het nabijgelegen dorpje Bochnia. (Campi 15, 32-700 Bochnia, Polen)
In de Wieliczka zoutmijn bestaan er twee routes die je kan nemen; de toeristische en de mijnwerkers trip. Wij namen de toeristische (die bijna iedereen neemt). Geen zorgen over je haar, een helm is niet nodig.
Voor de liefhebbers van statistieken:
- Diepste punt mijn: 327 meter
- Totale lengte mijngang: 345 kilometer
- Aantal verdiepingen: 9
- Aantal schachten: 26
- Temperatuur: 15-18 graden
- Hoeveelheid gedolven zout: 7.5 miljoen m3
Jaar van inschrijving: 1978 (het behoorde samen met 11 andere patrimonia (waaronder de kathedraal van Aken en Krakau) tot de eerste werelderfgoederen van Unesco)
Officiële website: Kopalnia.pl
Lees ook:
– In Lyon hangt toekomst werelderfgoed aan een zijden draadje
– Zech je kolenmijn, zech je Zollverein